naar het tuintje voerde, waar de sedap-malam in witte reinheid bloeide en geurde onder het licht van de tropenmaan. Hij keek naar de staag suizende, diep donkere oerwouden, waarvan de bovenste boomblade ren schitterden in een zee van maanlicht naar de goeboek daken van het dessatje beneden, diep in het dal, onbeweeglijk in den witten starrenschijn naar de zwart-blauwe bergsilhouet aan den verren, licht- blauwen horizont, omsluierd door teere, hemelreine, witblanke nevels naar den azuren hemel vol ster- ren- en maanextase. Daar lag de rimboe, zijn rimboe, die hij bewonderde en liefgekregen had in dien korten tijd, dat hij hier was, en die toch steeds zoo'n innig groot verlangeu naar het vaderland in hem wakker riep. Heimwee naar Moe dertje, die met een angstig hart hem, haar jongste, haar een-en-twintig jarigen Benjamin, had zien vertrekken naar het verre, onbekende tropenland. Moedertje, dat steeds aan hem dacht en voor hem bad. En vooral op zulke droefgeestige, schitterende maannachten, voelde hij zich zoo wanhopig alleen, voelde hij des te dieper, des te schrijnender, dat verlangen naar liefde, liefde van Moedertje, maar vooral. liefde van Sonny. Sonny, die hij haatte uit gekrenkten trots en van wie hij toch hield, dolveel, bijna adoreerde, al wilde hij het zichzelf nooit toegeven. Sonny met haar lief kinder lijk engelenkopje. Sonny, die twee jaar lang van hem gehouden had, evenveel als hij van haar. Sonny, die hem verlaten had, gefêteerd en opgehemeld door zijn vrien den, om hartekoninginnetje te spelen, niet van één enkele, maar van velen. Sonny, die overmoedig, later, met hem geflirt en gespeeld had, lachend om zijn wan hopige liefde. Sonny, die de oorzaak was, dat hij in een 190

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1930 | | pagina 206