Bedwelmend drong de zoet weeë geur van de melati
in haar zware haarwrong tot hem door. Pait en de
Inlandsche, geschenken van de wildernisSonny, ver
vloekt, wat kan het hem schelendie eeuwige een
zaamheid„God behoede je, mijn jongen"
„kassian toean"zachte vrouwenhand, streelend
door zijn haren.melatigeur.die zachte, zoetrie-
kende zoo dichtbije lippen.Sonny.
Dieper buigt zich Sarinda's gezicht tot hem over,
teederder klinkt haar vleiende stemPait en de In
landsche vrouw.een dwaas die ze niet neemt.
De rimboe in een zee van maanlicht, zacht suizend,
zingt het lied van de stilte.
PAUDE.
194