Ritmeester vraagt een J. J. wat.
J. J.: „Jawel, kapitein".
Ritmeester: „Hoe nu? Kapitein?"
J. J.: „O pardon, wachtmeester, bedoel ik".
Les „Eerbewijzen en Saluutschoten".
Kapitein: „Wanneer wordt voor een kolonel door den
wacht het geweer gepresenteerd?"
Tom: „Als hij een lijk is."
De Senaat ontvangt een verlovingskaart. Vol verwon
dering:
„Hoe zit dat nu? Hij is van Dordrecht, zij uit Purme-
rend en de kaart komt uit Kampen?"
Boy: „Je ziet weer, de liefde kent geen grenzen".
Gezakt voor officiersexamen.
„Irrend suchte mein Bliek umher,
Sah die Raume schon sternenleer
(Schiller „Die Grösze der Welt").
Op rapport.
„Where two strong men stand face to face
(R. Kipeling.)
Ochtend-idylle Plantonwacht.
„Da kommt auch alt Bezenstielmiitterchen schon."
(Heinrich Heine „Traumbilder")
O. J. tot baar: „Stel je voor, dat je generaal bent. Je
troepen hebben een schitterende overwinning bevoch
ten. Laat eens hoor en, hoe je ze zou toespreken".
Baar (denkt diep na): „Nou.... nou.... de heeren
worden bedankt!"
Bonzo zal de oefening uitleggen: „Commandant Blauw
is ik".
211