burger werklieden op het voorplein, herkende aanvankelijk niemand het hooge bezoek, zelfs niet de commandant van de plantonwacht, die nog eenigszins haastig op zijde moest springen. Een reserve-dokter wandelde ons salueerende voorbij, een leeraar met enkele artilleristen bracht mij van uit de verte den gebruikelijken groet, niet op de gedachte komende, dat de ongewapende Gouverneur zich in zoo hoog gezelschap bevond. Volkomen begrijpelijk door den grooten eenvoud, waarmede alles plaats vond en door de rust, waar van het cadettencorps na de nachtoefening genoot. Later is mij gebleken, dat een grooter aantal cadetten, dan ik aanvankelijk meende, den neus tegen de ruiten heeft gedrukt, maar van een algemeen te hoop loopen, dat ik voor een spontane hulde zoo gaarne had gezien, was geen sprake. Het kasteel sliep en liet zich verrassen. Achter, noch vóór mij, nam iemand het initiatief 0111 het corps op te schudden, mijn krampachtige halve-armbewegin- gen om de bel te doen luiden bleven onbegrepen, hetgeen door het ongewone van het voorval overigens best te ver klaren was. Even rustig als de intocht was, was de uittocht; een paar toegeschoten politie-autoriteiten op het voorplein, enkele in allerijl toegestroomde Bredanaars op het Kasteelplein. Met een handdruk en eenige vriendelijke woorden nam de vor stelijke bezoekster wier spontaan bezoek door ons allen zeker hoogelijk op prijs is gesteld, afscheid, ons achterla tende met een licht gevoel van spijt, dat wij deze onver wachte gebeurtenis niet hadden kunnen aangrijpen om van onze liefde en aanhankelijkheid voor deze Hooge Vrouwe naar behooren te getuigen. v. d. H. 140

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1931 | | pagina 150