Een rilling vaart mij door mijn magere leden als ik
terugdenk aan dien dag en mij weer de bijzonderheden
voor den geest haal. Ik doe beter met te schrijvenDe
auto, Jaapie en ik, want werkelijk, de auto speelt in dit
drama de hoofdrol en Jaap en ik zijn maar noodwendige
overtolligheidjes. Deze auto getuigde van vurigen levenslust
en losbandigheid. Driemaal nam de rechter-achterband af
scheid van zijn velg om respectievelijk een argelooze koe,
een zeer rustige kip en een onschuldigen wandelaar de
stuipen op het lijf te jagen.
Yan vurigen levenslust sprak de knalpot, die knallende
vonken en vonkende knallen uitbraakte. „Het lijkt wel een
ouwe „Lewis"!" had Jaap beweerd. Ik was meer van meening,
dat het krachttermen waren van het vehikel om zijn toorn
te uiten op twee nietige bewoners van dit sub-lunarische.
De auto was rood, knalrood volgens Jaap. We hadden
nog nooit zoo'n kleur gezien. Jaap wilde hem niet huren,
want hij is als de dood voor dolle koeien „Die zetten je
na en als je dan niet behoorlijk futpeet dan halen ze je
in en mikken op jeJa, en hier gebruikte hij
een woord, dat wel eenige omschrijving eischt. Ik herinner
mij toevallig een opstel van mijn neef, die gezakt is voor
korporaal. Zijn practijk was wel goed, maar zijn theorie
liet veel te wenschen over. Zoo schreef de goede man in
een opstel over den mensch „Dwars er door heen loopt
een stok, wat wij de ruggegraat noemen. Op het eene eind
zit ons hoofd en op het andere eind zitten wij
De lezer weet nu wel wat ik bedoel met dat omschrijving-
eischend woord. Mogelijk, dat Jaap ook groote bezwaren
had tegen het futpeeën om buiten bereik te komen en te
blijven van de hoornmanipulaties.
152
Jaapie, de auto en ik.