„Tjokro, jij gaat met je brigade de rivier over, volgt
deze nog ongeveer 4 K.M., buigt daarna om naar het Westen
en ontmoet mij bij kampong S. Nu is 't onze kans om
Teungkoe Alam te pakken. Overmorgen ben je bij kampongS."
„Best Luit."
Dan marcheert de Javaansche sergeant met zijn brigade
af. Ook luitenant C. vertrekt. Reeds maanden wordt deze
streek door Teungkoe Alam met zijn bende onveilig gemaakt.
Deze keer heeft luitenant C. een kans om hem in handen
te krijgen. Zijn hoop op de onderscheiding, welke hij altijd
voor oogen heeft gehad, verlevendigt.
„Luit, als we nog een half uurtje doorloopen, komen we
aan een mooie plek voor ons bivak vannachtwater en
gedekt."
„Goed sergeant Kaligis, dan daarheen."
Teungkoe Alam is hier niet geweest. Er zijn tenminste
geen sporen meer te zien, en meer dan één dagmarsch is -
hij niet voor hen uit.
Het bivak is opgeslagen. C. inspecteert de posten nog
eens. De manschappen zitten bij het vuur hun rijst te
koken. C. zelf wil nu ook wat gaan rusten, maar een
korporaal komt bij hem.
„Luit., 100 M. rechts van ons beweging in't bosch gezien.
We weten niet wat het is."
Ieder hangt snel zijn uitrusting om.
„Kaligis, jij gaat er met vier man heen en patrouilleer
daar."
156
Noodlot.