De anderen blijven achter, klaar om een mogelijken
aanval op te vangen.
Na een half uur komt Kaligis met zijn patrouille ^terug.
Tevens komt met hem mee den op den post achtergebleven
sergeant Arends.
„Arends, wat is er, wat doe jij hier?"
„Luit., ik ben al een week lang op zoek naar Uw
vrouw is ernstig ziek. De kapitein laat U terug komen.
De rest van de patrouille moet onder sergeant Tjokro volgen."
C. neemt maatregelen, dat sergeant Tjokro wordt onder
richt, zoo spoedig mogelijk bij de patrouille aan te sluiten
en het commando over te nemen en gaat zelf den volgenden
dag met Arends op weg. Hij hoort nu, dat zijn vrouw en
kind bij den kapitein logeeren.
Op den post gekomen wordt hij slechts door zijn chef
en zoontje ontvangen.
„Waar is Lily, wat heeft zij
Onstuimig, bang, niet begrijpend wat er gebeurd is, klampt
hij zich aan zijn chef vast.
„Kalm jongen, tracht je goed te houden. Denk aan 't kind."
„O God, Lily, is zij
Zijn chef, strak, neemt hem onder den arm en knikt op
de onuitgesproken vraag.
C. wil eerst naar zijn eigen huis. Hij moet nog 't
gejammer van de meid aanhooren, die ook hem het vreeselijke
op haar manier vertelt.
„Njonja, soedah di
C. loopt weg, kan 't niet meer aanhooren, hoewel hij het
zelf gevraagd heeft.
Yier weken geleden, meer nog, heeft hij haar voor 't
laatst gezien.
Een jaar later. C. zit weer op denzelfden post. Hij heeft
157