westelijke richting. Zoo wordt Teungkoe tegen het moeras, waar hij onmogelijk over heen kan, gedreven. Daar hoort C. eenige schoten. „Teungkoe Alam Vooruit Hij rent zijn mannen vooruit. Zij hebben moeite C. bij te houden. Deze dénkt niet meer aan zijn brigade, ziet slechts Lily. Daar vechten ze. Met getrokken klewang springt hij in den vechtenden troep, zoekt. „Teungkoe Alam, waar?" Hij ziet hem, doch zijn klewang ontvalt hem géén wraak, géén genoegdoening. Teungkoe Alam en zijn zoon liggen reeds gebonden op den grond, overmeesterd door Tjokro. Tjokro, zijn besten sergeant. Langzaam, gebroken wendt C. zich af. Waarom niet, waarom Het Noodlot Weer ziet C. dat lieve, zachte, lachende gezicht van zijn vrouw. Dan begrijpt hij „Het mócht niet Lily. Stil volgt de brigade hem. G. 159

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1931 | | pagina 169