voorhoofd, terwijl haar hart bevangen wordt door een vreemden beklemmenden angst. Door ochtendnevelen henen, zie ik den ridder reeds vroeg de veste verlaten. Hij vertrouwt deze toe aan de zorgende en krachtige hand van zijn neef. De poorten staan nog open, de brug is neergelaten, beide schijnen hem toe te roepen: „Keer terug, keer terug", vervuld van een angstig vermoeden. De burchtvrouwe achtergebleven, onder de hoede van den neef, beangstigt zich, aan onrust ten prooi, om den harts tocht, die dwingend spreekt uit zijn oogen. En weer komt de ridder door 't donkerend woud, op de veste toegereden. 't Kasteel hult zich treurend in een dichten vochtigen avonddamp. Hij zocht zijn gade met verlangend hart en vindt haar in de armen van den neef. Toorn welt op in zijn hart, hij ontrooft zijn ontrouwe gade de heerlijke vrijheid, haar opsluitend in den alouden toren, en verbant zijn neef, hem dreigende met den dood, zoo hij eens nog zijn. schreden mocht wenden naar den gastvrijen burcht. Door avondnevelen henen, zie ik het grachtwater spie gelen in de matbleeke schijnsels van de maan. Krachtig doorklieven de armen van den ridder het water en snel beklimt hij den aarden wal. Hij nadert den toren en weet zijn beminde te vinden. Weer zijn zij samen, in armen der liefde en groot in geluk. Verleidend, liefkoozend, omhelst hij haar, in eeuw'ge omarming gaan zij saam in den dood, zich stortend omlaag over den steenen muur Sinds dien komt het tot velen en verleidt hen die het overwint. 181

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1931 | | pagina 191