Ik zie in mijn droom, haar, op mij richten de smeekende oogen, en zacht fluist'rend mijn naam, doet zij mij ont waken, voert mij mede. Ontworstelen baat mij niet, haar verleiding is groot. Maar ziet den toren, de toren is gesloten, zij vermag niet te storten mij in den dood. Krijschende, gillende, vlucht zij henen, in den duist'ren nacht. Ik zie nog die witte schim voor mij zweven. Angstig, rillend, bevend over mijn leden, sloop ik weg. Toen, dankbaar begrijpend, prees ik de leiding, die steeds den alouden toren gesloten houdt. Zij waakt voor ons leven, storend het spook in zijn gruwelijk bedrijf. Want heb ik niet zelve gevonden, dien donkeren nacht, den toren gesloten, hetgeen het ronddolend spook, in woede ontstoken, deed vluchten. De granaattoren was het, dien het mij in wou doen treden. RON. 182

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1931 | | pagina 192