J. Aponviolin. F. W. Drachtbanjo-guitar. S. L. Rümempersonsaphone, stringbass. Men zal het ons niet kwalijk nemen, dat wij dit jaar iets laten doorschemeren, dat anderen met b.v. zelfingeno menheid zouden kunnen doen bestempelen. In onze oogen echter wordt dit wel geëxcuseerd door het feit, dat wij eiken keer, dat wij speelden, succes hadden. Ons debuut was in het najaar 1929, het eerste „Quo Vadis" bal. In het begin van den avond was het nog wat onwennig^ terwijl er bij het publiek een eenigszins „melige" stemming viel te constateeren. Doch niettegenstaande onze planken koorts, werd dit alras omgetooverd in een „hotte", waar mede wij onzen naam en faam eer aandeden. Het zou te ver voeren, indien wij alle bals, welke wij opluisterden, moesten opnoemen. Alleen het Haagsche „Quo Vadis"- bal en het assaut willen wij mem oreeren. Na het assaut had de „band" haar taak vrijwel beëindigd. Het oudste jaar draaide de eigenoefening in, en dus traden nieuwe krachten op. Tegelijkertijd werd de „band" inwendig heel wat gemixed; zoo b.v. voelde de oude drummer zich eensklaps geroepen tot saxophonist en een nieuwe slagwer ker trad op. Genoemde heer, ofschoon een zeer verdienstelijk musicus, was echter een uitgesproken vijand van alle mogelijke coda's, maar iedereen heeft nu eenmaal zijn antipathieën Eenige, ons voorheen op muzikaal gebied onbekende jonkers, ontplooiden ware talenten wij geraakten in het 89 JAARVERSLAG.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1931 | | pagina 99