Het is nu zeker, dat de beslissing spoedig zal komen. Er is een wanhopige, een duivelsche kracht gevaren in die groote, sterke hand. Ze verheft zich en slaat met kracht op het marmer. De duim klemt zich om den rand de vingers leven van inge houden spanning, de knokels zijn wit geworden. Het is geen strijd meer, het is een vernietiging. Eenmaal, heel plotseling, verheft zich de kleine hand, als door een scherpe pijn aangegrepen. Ze verheft zich ter verdediging O, die erbarmelijke verdediging ze is als een moede, witte vlinder met gebroken vleugels. Het duurt maar een moment, maar zóó sterk, zóó aan grijpend spreekt die kleine, witte hand, zóó smeekend zijn de vingers geheven, dat het schijnt, of dit eeuwig zal duren. Maar het is de laatste beweging van het smalle, verslagen handje, want haar tegenstander vernietigt haar nu met de kracht van de wanhoop, de kracht van iemand, die schreit van schaamte om hetgeen hij gaat doen. Men hoort nu het geluid van een donker en hard gefluister, men ziet het bewegen van die vreeselijke hand, opspringend als in doodsangst, zich samen krampend, als tot den sprong gereed, vermoeid en vol drift, uitgeput en vol kracht. Dan wordt het plotseling doodstilDe stemmen zwijgen, de struiken en boomen zijn heel stil, alsof ze luisteren en zelfs de vliegen, die eerst in het zonlicht dansten en gonsden, zijn gaan slapen. De vechtende hand beweegt zich niet meer, maar de vingers zijn om den tafelrand gekrampt, elk oogenblik tot opspringen gereed. Maar langzamerhand ontspant zij zich, langzamerhand treedt een groote uitputting op, want er komt geen tegen stand meer, het is niet meer noodig om te vechten. Want het kleine handje is vernietigd. Ze ligt daar heel 178

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1932 | | pagina 204