Uit de verborgen velden van haar jeugd treedt zij naar
voren en openbaart haar geheimen.
Salomé's gezicht is geheven, en gericht naar de oneindige
verten, waar haar verlangen dwaalt, naar de landen, die
alleen zij kent, de landen, waar de zon mild is en warm
als het geluk, dat zij niet bezit, waar de regen neerdaalt
als de tranen van een schreiend mensch.
Salomé danst alleen. Er is niemand, die haar vergezelt
op dezen weg van leven en dood, van liefde en haat, er
is niemand die haar helpt in het dragen van haar onmetelijk
verlangen.
Zelfs haar sluiers zweven als eenzame en verlaten vogels
om haar heen.
En zoo danst Salomé voor het beschonken hof, zoo open
baart zij het wonder van haar jeugd en haar verlangen
en zoo nieuw en zoo jong is dit verlangen, dat Herodes'
oogen zich openen in een donker en pijnigend heimwee.
Nu is de dans geëindigd; er is een wereld verdwenen,
maar het verlangen is gebleven en Herodes wordt er door
verteerd.
Hij biedt haar alles, wat zij verlangen zal en alles, wat
hij haar geven kan, wanneer zij hem nog ééns zijn jeugd
terug wil geven.
Hij biedt haar goud en eer, zij mag zijn halve koninkrijk
vragen en Herodes zweert, dat hij zijn belofte zal houden.
En Salomé staat daar alleen, met de macht om alles ter
wereld te bezitten, een macht, die te groot is voor haar
jonge schouders.
189