in het gordijn, waardoor ze in den valen morgenhemel de laatste ster ziet verbleeken. En nu wordt ook de landlooper wakker, omdat de morgen zoo frisch is. De zwerver is verstijfd van de koude. Het zijden kussen is plotseling weer veranderd in een hoop verdorde blaren. Zijn kleeren zijn dun en verscheurd en er is geen jonge fee meer. De landlooper ziet meer van den morgen dan de anderen. Witte dampen stijgen uit de weilanden omhoog, en door de takken van den boom ziet hij den heelen verbleekenden nacht, Op dit oogenblik rijdt de nachtexpress, ergens in het Zuiden, met donderend geweld over een stalen spoorbrug. De regeeringsvertegenwoordiger ontwaakt in zijn kleine couchette. De cynische glimlach is van zijn lippen verdwenen. Met genadelooze kracht openbaren zich de moeilijkheden van den komenden dag. Het matglazen venster van de couchette begint zich langzaam af te teekenen als een loodgrijs vlak. De regeeringsvertegenwoordiger verlaat de warmte van zijn dekens en trekt het raam open. En ook hij ziet boven de stille, lage bosschen het eerste, bleeke, troostelooze licht. Zoo is het dus vier uur in den morgen geworden en allen zijn ontwaakt en hebben de lucht in het Oosten zien breken. Allen hebben het gezien, allen hebben er een oogenblik vertwijfeld naar gekeken en allen hebben de oogen weer gesloten, met angst voor het begin van den nieuwen dag. K. 199

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1932 | | pagina 225