Episode. Over het dikbruinige water van de Mahakam schoot de prauw, bewogen door sterke Dajaksche handen. De gespierde ruggen bogen zich, olieachtig glommen hun schouders, kin derlijke levenslust straalde uit hun oogen. De „toean Luitenant" had uitgemaakt, dat zij vandaag vóór twaalven beneden aan de Moeara Pintoe moesten zijn. Yer was het nog, en er waren vele en gevaarlijke Kihams in de rivier, maar zij hielden van den toean en dus deden zij alles wat in hun vermogen was, lachend om de zon die hun naakte, glanzende ruggen geeselde met haar zengende stralen, lachend om de vele woeste, wilde Kihams. De luitenant, zelf een uitstekend roeier, dajoengde mee met alle kracht die in hem was, want hij verlangde naar Puck en zijn peuter. En langs de dicht begroeide oevers, waar geen geluid vandaan kwam, dan af en toe de eigenaardige roep van de rangkok, schoot de prauw met haar last van krachtige, gespierde, koperkleurige, lijnen. Men naderde de beruchte 200

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1932 | | pagina 226