oogenblik. Bob boog zich over den bootrand, liet zijn hand
doek door het water sleepen, en wrong dien boven het
hoofd uit. Het bracht eenige verkoeling, veel was het niet
hij benijdde de dajaks, die, nadat ze afgelost waren, in het
water doken en naar den kant toezwommen, een poosje
voor de boot uitholden en zich dan weer lieten ophalen.
Hij maakte zich een bescheiden rustplaatsje tusschen de
barang en ging Puck's laatsten brief nog eens overlezen, die
met het afloopend vivres-transport naar Soengai Tebo was
gekomen. Regelmatig, op eentonig gezang staken de 12
dajoengs in het nu traagvloeiende modderwater, met eiken
dajongsteek, de prauw dichter bij het einddoel brengend
de kleine nederzetting van houten huisjes aan den mond
van de Moeara Pintoe.
Een maand was Bob nu in Soengai Tebo geweest, waar, in
de eenzaamheid van het oerwoud, een eenzaamheid, die
hem echter, niet neerdrukte, maar eerder ophief, zijn
soldaten en het handjevol Dajaksche roeiers leefden.
Soengai Tebo was een vivres-doorvoerplaats en regel
matig om de maand werd de bezetting afgelost. Net eer
gisteren had Bob bericht gekregen van Puck, nieuws ook
over kleinen Hans, die al sukkelde voor hij weg ging. Het
was erger met hem geworden, en zijn dappere Puck vocht
heelemaal alleen tegen al die moeilijkheden, die zich vol
trokken in hun eenvoudig houten huisje, waarvan de tuin
voor het grootste deel van het jaar onder water stond.
De groene, nergens onderbroken muur, die den Mahakam
insloot, beklemde hemde hitte werd hem ondraaglijk.
„Als", dacht Bob, „als er nu eens iets met Hans gebeurd
was Neen, het kon niet, het mocht niet, zij waren im
mers zoo gelukkig met hun drieën. Hij hield het zoo niet
meer uit, ging weer dajongen. Dat zou hem afleiden.
Nog één bocht, en aan het begin van de volgende ver-
202