Hoewel zeer veel gelijkend op den jongen, was het Jeugd niet, hij miste diens zorgeloosheid zijn gang was niet die van Jeugd, maar vast, en stevig. Yele malen richtten zich zijn blikken op het pad vóór hem, als was er ïn hem. de herinnering aan een val, verraderlijk en diep. Na een tijdje splitste zich de weg. De man stond stil en overwoog. Naar het Westen liep zwak dalend, een breed pad, be schaduwd door het loof van hooge boomen; schoone vreemde bloemen geurden, bloesemende vruchtboomen lokten, vele heldere beekjes verzekerden hem het noodige water voor zijn verderen tocht. Het andere pad, steil, recht, welks oppervlak als bezaaid was met groote puntige steenen, leidde opwaarts langs boomlooze bergruggen. Het land links en rechts was woest en dor en bood den man geen aantrekkelijkheden. Hij zocht naar de rivier, doch deze was weg, verdwenen, zijn loop onzichtbaar onder den grond volgend. In het Westen ging de zon onder in gouden pracht, dalend, haar rossig licht werpend op de steenen, scherp belichtend de woestheid en eenzaamheid van den Oostelijken weg. De vuurbol, ondergaande in fantastisch, vlammende kleu ren, trok, en de wandelaar besloot het pad te volgen, dat naar al die schoonheid voerde. En dagen en dagen liep hij, verrukt over de kleur der duizende bloemen, bedwelmend door hun geur, gevoed door heerlijke vruchten, beschut voor het brandende onbarm hartige hemelvuur, door het bladerdak der forsche boomen. De man genoot, niets anders vervulde zijn gedachten. Ja toch, in de stille nachten, als duisternis haar mantel om hem geweven had, wanneer de bloemen geen kleur hadden, de vogels niet zongen en de wind de geur der 210

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1932 | | pagina 236