murmelende beek hem zeide „Hebt gij gezien den poel, die
aan het einde van dezen weg was Herinnert gij nog
den driesprong waar gij aarzelde? Weet dan, dat de weg,
die opwaarts voerde naar de bergen, U ook zon brengen
achter die bergen, daar, waar Geluksland ligt."
„Herinnert gij U nog, dat deze weg voerde naar het Oosten,
recht, zonder één enkele bocht? Wilt gij naar dien weg,
zoo volg dezen terug, want zijwegen zullen U den afstand
niet korten."
De man stond op en zich in het water van de beek
spiegelend, zag hij, dat hij frisch en sterk was, en in hem
rees het verlangen naar Geluksland.
Was hij niet nog jong, was zijn weg, terugvoerende naar
dien driesprong niet effen, had hij niet de afwisseling van
bloemen en vogels
Yol energie begaf hij zich op weg, sterk door het doel,
dat hij vóór zich zag.
Maar de weg was steil, boomen, door den wind geveld,
versperden hem den weg en noodzaakten hem tot groote
inspanning. Hier en daar hadden beken het pad geheel
weggespoeld, maar nog waren er de bloemen, de vogels,
nog was er de geur, zoet en doordringend.
Yele waren de velden vol geurige kruiden, die hem toe
riepen op te houden met dit dwaze loopen en zich liever
neer te leggen op hun zacht dek, te genieten van alles om hem.
Doch het was hem, of de afschuwelijke dampen uit den
poel hem weer in den neus kwamen, zoodra hij stil hield,
of de afzichtelijke monsters reeds hun muilen openden, en
voort zweepte hij zich zelf.
Weer kwam hij aan een beek en weer spiegelde de man
zich en hij schrok, want ouderdom staarde hem aan uit
moede oogen en wanhoop vervulde zijn hart.
Het was hem, of zijn- voeten niet meer-wilden, of de
212