den Gouverneur de juist behaalde korpsmedaille. De Gou
verneur sprak het detachement toe. We ontvingen onze
kruizen, enkelen het kroontje.
Toen vroeg Wim K. namens ons het woord. Hij richtte
een woord van dank tot den Gouverneur, die, niettegen
staande allerlei bezwaren ons in de gelegenheid had gesteld,
met een groot detachement aan de marschen deel te nemen.
Hij dankte de officieren van het detachement, die zich
zoowel bij de training als tijdens de marschen zooveel
moeite getroost hadden. Hij sprak een woord tot ons.
„Willen is kunnen" zei hij, deze leus heeft ons er bovenop
gehouden tijdens de moeilijke momenten, die velen van ons
hebben doorgemaakt. Corpsgeest, kameraadschap, woorden,
waar veel mee geschermd wordt. Deze dagen waren een afbeel
ding van ware corpsgeest, van echte kameraadschap geweest.
Jonkers als ooit een moment die kameraadschap vermin
dert, denk dan wat „Si Pad" toen zei. Herinner je het je
nog? Hoe voelde je je toen? Klein? Neen, integendeel,
trotsch op de makkers, die ondanks tegenslag wisten door
te zetten om den naam van het Corps hoog te houden.
Ja, ook de corpsgeest en de kameraadschap leefden nog,
waren nog niet dood.
Een krachtig driewerf hoera weerklonk door het tenten
kamp en hiermee was de vierdaagsche ten einde. We
feliciteerden elkaar en verdwenen in onzë tenten. Iemand
neuriede„Komt wapenbroeders. „Houd je kop" riep
men van alle kanten. Neen, het klonk niet meer. Misschien
een volgenden keer, als we weer zoo loopen, als we weer
zoo door die rijen menschen gaan, stram, met opgericht
hoofd, niets voelend, dan het kloppen in je hoofd, trachtend
je best te doen en de anderen niet te beschamen.
Dan gaat het weer: „We leven nog, we leven nog, we
zijn nog niet dood J. A. C.
188