(Vrij bewerkt naar Fritz Kreisler, door een fantast).
Eerste Tooneel.
Op 't oogenblik staat op 't tooneel een zitje met eenige zeer
gemakkelijke stoelen. Er hangt een heele kleine man in. Uit
z'n kleerkast blijkt, dat hij caclet is.
Hij rookt vele sigaretten. Er wordt gebeld.
Het meisje laat een anderen cadet met diens meisje binnen.
P.: „Zoo, jullie hebt mij lang laten wachten Ga zitten."
M.„Dat doet aangenaam gezelschap altijd."
P.: „Wat, dat zitten of het laten wachten?"
M.: „Allebei; je bent me voorloopig niet kwijt. Heb je
hier ergens ook thee gezet
M.schenkt thee, morst wat en geeft dan de kopjes aan.
A.(Kijkt naar z'n thee opt schoteltje en dan in 't kopje.).
„Gelukkige vent ben jij toch, dat je niet behoeft te
trouwen."
M.„Word je weer liberaal? (tegen P.). „Waarom heb je
eigenlijk geen plannen om een huwelijk te plegen? Het
gaat heel eenvoudig tegenwoordig."
P.„Ik trouwen. Geen werk voor mijben ik ongeschikt
voor
A „Je wordt verstandig
P.: (Met een vernietigenden blik):„en daarbij, ik
heb er geen tijd meer voor
A.„Waarom niet Je hoeft alleen maar 17 dagen onder
trouwd te zijn."
P.: „Daarbij, ik weet niet met wie. (A. knikt begrijpend.).
Al die kinderen tegenwoordigveel te leeghoofdig en
„Liebesfreud".
203