Hoe oud hij was kon geen enkel dessa-bewoner met zekerheid zeggen. Als men dit aan den een of anderen kampongbewoner vroeg, kreeg men steeds het laconieke antwoord: „Toea betoel" (erg oud). Tot nog toe had Matjan zich er toe bepaald, zoo nu en dan een stuk vee te rooven en de kampoengbewoners hadden dit met hun bekend Oostersch fatalisme maar zoo gelaten, zich verbeeldende, dat Matjan de machtige geest van een hunner voorouders was en van tijd tot tijd zijn schatting kwam halen. Wel was op initiatief en onder leiding van een te Oengaran wonend gepensionneerd overste, door eenige in den omtrek wonende Europeanen met hulp van het dessahoofd eenige malen jacht op het beest gemaakt, doch tevergeefs. Matjan was oud, heel oud hij was hun allen te slim af. Reeds zoovele malen had men geprobeerd hem neer te leggen, en zou hij dan nu nóg niet alle listen en lagen kennen, waar mede men in den Oost tijgers tracht te vangen of te schieten Een rampzalige gebeurtenis bracht wijziging in den toe stand Matjan was op z'n ouden dag een man-eater ge worden. Tegen den morgen van dien rampdag was Matjan langs den oever van de kali Garong in de richting van Oengaran geslenterd. Hij had een slechten dag gehad, 's avonds een kleine boschkipde geheele nacht verder niets Een dessavrouw, vroeg bij de hand, was met eenig wasch- 212 Matjan.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1933 | | pagina 232