dessahoofd tegen te houden doch deze was nergens te zien. De overste reed zoo ongeveer een kilometer voort, toen 't paard onrustig begon te snuiven en tenslotte stok stijf bleef staan. In zijn opgewondenheid dacht de overste, dat 't paard niet verder wilde en greep reeds naar de zweep, toen z'n hart plotseling ineenkromp van ontzetting en 't klamme zweet hem uitbrak. Op nog geen tien pas afstand, aan den kant van den weg, tusschen 't kreupelhout, staar den twee dof-groene oogen hem aande oogen van Matjan. En onder hem lag Groote God 't afgrijselijk verminkte lijk van 't ongelukkige dessahoofd Het gevaar, dat hem dreigde, stond hem duidelijk voor den geest. Hij was ongewapend; zijn huisjongen had bij het naar huis keeren van de klopjacht, zijn geweer in ont vangst genomen. Eén enkele ondoordachte beweging kon hem zeker 't leven kosten, want als een man-eater in zijn maaltijd gestoord wordt, is hij 't gevaarlijkst. Een enkel gebaar zou Matjan opgevat hebben als een teeken van angst, en dan Eensklaps, aan een plotselinge ingeving gehoor gevend, nam hij heel voorzichtig de lantaarn, welke vóór aan den wagen hing, van den haak en bracht die, duim voor duim in de richting van zijn hoofd, ondertusschen onafgebroken den man-eater aankijkend. Deze had eerst zenuwachtig met den staart gezwaaid en een dof gegrom uitgestooten. Toen de lantaarn echter ter hoogte van het hoofd was gekomen, bleef hij geboeid er naar kijken. Twee minuten, welke den overste een eeuw leken, ver liepen. Toen liet Matjan z'n prooi met rust en sloop weg Nadien is Matjan nooit meer in de buurt van Oengaran gezien en werd er steeds minder van hem gehoord. Mogelijk is hem de schrik om het hart geslagen, toen hij die spook- 214

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1933 | | pagina 234