STRIJD.
Woest benken de golven de duinen,
Sombere wolken pakken zich saam,
De stormvlagen loeien en suizen
Een vrouw tuurt beangst voor het raam.
De booten blijven nog verre,
In strijd met golven en wind.
De mannen blijven nog vechten
Yoor 't bestaan van hun vrouw en hun kind.
De rukwinden worden steeds ruwer,
Hoorthoe het stormt en raast
De wolken vliegen en jachten
Het kind kijkt naar Moeder, verbaasd.
De tranen staan haar in d'oogen,
't Kind omvattend, innig en teer,
Bidt ze om steun van den Hooge,
En knielt voor 't Christusbeeld neer.
De morgen brengt vreugde en zonlicht,
De zee is reeds weder bedaard,
De vrouw trekt in stilte het luik dicht,
Zij mist haar man aan den haard.
Dof beieren de klokken der vrede,
Droef volgt een rouwstoet de baar
„God, haar man naamt Gij weder,
Bewaar vrouw en kind voor elkaar."
K.
223