„Kom met ons, we gaan naar het dal der Loutering,
waar ook gij heen moet!" ruischt het vlak bij mij.
En verder glijd ik weer met het blauwe licht, dat ons
allen draagt en meevoert.
„Kent gij de Wachter van twee? Rechts van hem is het
dal der Loutering, links van hem het rijk van den witten
LotusMaar slechts enkelen, die links van hem mogen
passeeren Wij gaan meest allen rechts van Hem door het
Louteringsdal
We naderen Hem nu en gaan voorbij. Ook ik ga rechts.
Het blauwe licht is nu niet meer om mij heen. Ik bevind
mij nu in een grauwe massa, die zich wringend om mij
heen sluit en zwaar, heel zwaar op mij drukt.
„Moeder", tracht ik nog te zeggen, maar niets anders als
een snik, een vreemde, droge snik ontsnapt aan mijn keel.
Langzaam wordt het donker om mij heen en ik zak weg
in totale vergetelheid.
Het kan na heel korte, het kan ook na heel langen tijd zijn,
dat ik ontwaak en bemerk, dat ik weer verder zweef.
Mooi goud licht straalt mij nu tegen, dat mij door zijn
glans overweldigt.
Is dit nu het onmetelijke Rijk? Zacht gedragen ga ik
verder, steeds verder.
Het licht wordt verblindend in zijn gouden glans, zoodat
ik mijn oogen neersla.
Ik nader Hem, die gebiedt over het rijk der Witte Lotus.
Ootmoedig kniel ik neder.
„Vader, vergeeft gij mij?"
Heerlijke zachte klanken ruischen in mijn ooren en getooid
met het kleed der onschuld, dat Hij om mijn schouders
gelegd heeft, ga ik verder.
Het is hier heerlijk en ik hul mij diep in het fluweel
achtig witte kleed. Zou ik hier altijd blijven?
228