2 M ijn schilt ende betrouwen Sijt ghy, o Godt mijn Heer, Op u soo wil ick bouwen, Edel en hooch-ghe-boren Van Keyserlicken stam, Een borst des rijcks vercoren Als een vroom christen-man, Voor Godes woort ghepresen, Heb ick, vrij onversaecht, Als een helt sonder vreesen, Zijn edel bloet ghewaecht. Verlaet my nimmermeer; Dat ick toch vroom mach blijven, U dienaer talier stondt, Die tyranny verdrijven, Die my myn hert doorwondt. Van al die mij heswaren End mijn vervolghers zijn, Mijn Godt! wilt doch bewaren, Den trouwen dienaer dijn: Dat sy my niet verrasschen In haren boosen moet, Haar handen niet en wasschen, In mijn onschuldich bloet. Als David moeste vluchten Voor Saul den tyran, Soo heb ick moeten suchten Met menich edelman Maer Godt heeft hem verheven, Verlost uit aider noot, Een coninckrijck ghegheven. In Israël, seer groot. Na tsuer sal ick ontfanghen Van Godt, mijn Heer, dat soet; Daar na so doet verlanghen Mijn vorstelick ghemoet; Dat is, dat ick mach sterven Met eeren, in dit velt, Een eeuwich rijck verwerven Als een ghetrouwe helt.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1934 | | pagina 10