135 Zeer waarschijnlijk behoort de periode 1551—1558, in welk jaar hij zijne jonge gade in den vroegen morgen van den 24en Maart reeds weder door den dood moest verliezen, tot den gelukkigsten tijd van zijn leven, een tijd waarin hij nog geen groote staatsmanszorgen kende en nog niet op voet van oorlog leefde met het Spaansche gezag in de Nederlanden. Intusschen moeten wij ons niet voorstellen, dat de leden van het Prinselijk gezin gedurende die jaren rustig tezamen op het kasteel hebben gewoond. Integendeel, de Prins was slechts zelden in de gelegenheid aan het huiselijk leven deel te nemen, omdat juist in dit tijdperk zijn krijgsverrich tingen en reizen in dienst van Karei Y, later van Philips II, vielen; door zijn veldtochten in Artois, Luxemburg enden Elzas was hij meer van huis dan te huis. Uit deze periode stamt het portret van den Prins, ver vaardigd door Ant. Mor (ontspanningszaal) hem voorstellende op 22-jarigen leeftijd, toen hij „bij keuze" door den Keizer werd benoemd tot bevelhebber over het tegen de Franschen opereerende Maasleger, ter sterkte van 18000 man te voet en 3000 te paard. Op de hoogte van de heerschende toestanden (krijgsvolk van allerlei aard, geen betaling, hongersnood en pest in het leger) was de Prins zonder eenige geestdrift over zijn hoog commando, waarin hem, waarschijnlijk met het oog op zijn jeugd, slechts weinig zelfstandigheid werd gelaten. Hierdoor en mede door de weinige activiteit die destijds te velde werd getoond, door chronisch geldgebrek en door de voor hedendaagsche begrippen onbegrijpelijke misdrijven tegen de krijgstucht, gepleegd zelfs door hooggeplaatste onder bevelhebbers, heeft hij in dit commando weinig of geen succes kunnen oogsten. In 1559, korten tijd na het overlijden van Anna van Egmond, werd de Prins, bij Koning Philips' vertrek uit de Neder landen, benoemd tot stadhouder in Holland, Zeeland en Utrecht, met welke benoeming een derde periode werd ingeluid, waarin de krijgsman en diplomaat plaats maakte voor den staatsman, die onder toenemende verwijdering van den Koning zijn taak zou hebben te vervullen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1934 | | pagina 149