verwachting keek zij den dokter aan, maar toen zij den diepen ernst op zijn gelaat zag, barstte zij uit in een wanhopig snikken. „Gods wil geschiede, Nora. Hier helpt geen menschenhand meer." Dien nacht kwam de crisis. Telkens weer trachtte de Dood zijn sloopend werk te ver richten, maar ook telkens weer voerde Nora een vertwij felden strijd. In 't begin van den avond had ze nog de kracht gehad om te bidden. En aldoor weer smeekte ze, de smalle vermagerde handen wringend, om bij „hem" te mogen blijven. Maar nu, omstreeks middernacht, ligt ze stil neder, afgemat, de handen nog gevouwen. Frits waakt bij haar. Zooals ze daar ligt, het haar als een gouden wolk rondom haar hoofd, een glimlach om de lippen, is ze als een engel. En opnieuw overmeestert Frits die folterende angst, haar te moeten verliezen. Zoo blijft hij lange, bange uren bij haar, totdat de eerste zonnestralen de kamer in een gulden gloed zetten. Even beroert hij met z'n lippen haar voorhoofd Zij slaat haar oogen op, en kijkt Frits diep, doordringend aan. En terwijl Nora haar eerste liefde-woorden tot hem fluistert, begrijpt Frits dat haar een nieuw leven geschonken is. En met trillende stem zegt hij „Liefste, laten wij samen God danken!" En buiten zingen de vogels en straalt de zon, alsof de Natuur verblijd ware met het nieuwe leven dat daarbinnen is gegeven. De rijtuigen rijden af en aan, bet koper schitterend, depluimen der paarden wuivend, en de koetsiers met witte bloemen. Dan treedt de bruid naar buiten, een witte fee, stralend van vreugde en geluk, gevolgd door den bruidegom. En dan rijdt de stoet weg. Yroolijk rinkelen de bellen, de paarden draven met het hoofd fier omhoog. ALLEGRO MODERATO.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1934 | | pagina 178