Geërgerd loopt hij door en grijpt een tijdschrift. Hij raakt
verdiept in Astra en leest, leest tot de gedachte zich bij
hem opdringt, dat een Zaterdagmiddag maar één gebrek
heefter is een eind aan
Jammer, verdraaid jammer dat het dan toch nogmis-
geloopen was! Hij had zoo gehoopt er nog net door te
glippen; maar net vanmorgen op het nippertje moest hij
nog op rapport komen.
„Volmersop rapport bij den C.C.
t Klonk hem als een doodvonnis in de oorenen hij hoorde
het nog. Wat deed hij ook te laat komen! Zeker, het was
leuk geweest, reusachtig, en 't was zoo als vanzelf gebeurd,
maar ja, nu zat hij erin. Vier dagen verzwaard, en dat op
Zaterdag! Tjonge kon het nu nog erger? Berouw komt na
de zonde; maar berouw had hij niet, wel spijt, spijt, dat
het op 't laatste nippertje toch nog mis moest loopen.
Met een stapel boeken voor z'n neus zakte hij weg in
mijmering. Ook zijn geest is vrij en niet gebonden aan 39!
Zou hij niet kunnen uitbreken? Toch maar met verlof gaan?
Nu ja, een stevige douw als hij terugkwam maar
wat gaf dat dan had hij toch z'n verlof al te pak
ken maar hoe moest hij dan hieruitach ezel
hij had toch een sleutelzou die passen
natuurlijkdie moest wel passenen wat kon hem
die boel hier schelen hém zouden ze hier niet houden
hij kon alleshij kon ook hieruit
Langzaam glijdt z n hand in z'n broekzakeerst langs
een zakdoek, dan een pijp, een portemonnaie, een bos
sleutels, nog een sleutel, nee die is het ook al niet, waar
is die dan toch. En dieper graaft de hand in dien zak, steeds
maar dieper, graaft in sleutels, niets dan sleutels. Nee dat
is ook de goede niet, die moet grooter wezen, nog grooter.
Ha, daar is ie, dat is de grootste die hij in z'n zak heeft.
Nu eruitZijn arm zit tot aan zijn elleboog in z'n broek
zak. Zijn mouw is heelemaal opgestroopt. Hij klemt die
eene sleutel stijf vast. O, hij moet trekken, door al die
andere sleutels heen. 't Gaat niethij trekt en trekt...
maar de sleutel lijkt wel steeds grooter te wordenHij