178
Dick praatte honderduit. Antwoord verwachtte hij toch
nooit.
„Vanavond gaan we samen uit, kom, laat je overhalen.
Vooruit Mariska, al die donkere buien en donkere gedachten
alles is donker bij jou, behalve je oogen. Zóó moet je het
leven nemen, mooi maar licht."
Bij de zee werd Mariska anders.
Ze keek gespannen naar de golvenze hield van de zee.
Prettig en toch raadselachtig woelig dat water
Haar lichtblauwe oogen staarden naar de verte, verlangend,
toch angstig, zich afvragend wat het toch was, al dat
woelige water.
Ze was echt iemand die het leven volkomen beleefde, aan
alle kanten, vol-voelde.
Ze had al zoo veel meegemaakt en toch nog maar zoo
kort geleefd.
En dan die zee, grijs en grauw en gruwelijk soms, maar
altijd grootsch.
Ze keek zoo geïnteresseerd dat Dick zelfs zweeg.
Hij begreep Mariska niet, en de zee ook niet en het leven
ook niet.
Alleen als hij veel dronk begreep hij alles, natuurlijk ver
keerd, maar begreep hij in ieder geval wat.
Toch was hij goeiig en hij had geld.
„Waar zullen we vanavond heengaan, Mariska.
Ik zal je met m'n wagen komen halen. Zullen we ergens
gaan dansenDe bios is zoo warm en dan kun je niet
praten ook."
„Ik ga vanavond naar de zee" zei ze.
„Goed, vooruit dan maar; maar wat wil je in 's Hemels
naam met die zee. Jij altijd
Weet je nog toen je 's nachts om drie uur in volle avond
gala d'r in liep?
Je was wel dwaas, maar we werden toch bang op het laatst,
't Leek net of je zelfmoord, of zoo iets wilde plegen.
Goeie Hemel wat een gekke weddenschap was dat.
Mariska wat doe je