179
Mariska stond met wijd open oogen naar de zee te staren
en keek zoo oneindig ver, dat Dick begreep, dat er iets
vreeselijks in haar omging.
Plotseling draaide ze zich naar hem toe
„Oh, Dick, begrijp je het dan niet?
Ik ben zoo ellendig, zoo radeloos gek. Niets ben ik meer.
Ik word nog krankzinnig door dit alles. Niets ben ik, alleen
zoo nu en dan eens iets voor een ander En wat
Nooit zal ik meer goed worden. Yersta-jenooit
Ik kan niet meer verdienen. Al het mooie is weg en ik
ben zoo ontzettend moe van alles, en dan die zee, dat is
zoo vreeselijk, zoo prachtig, zoo tragisch.
Kom me vanavond om half tien thuis halen. Misschien ben
ik dan nog wat, misschien niets meer. Maar kom dan en
ga nu
Mariska liep weg, haastig, alsof ze bang was dat ze zich
schroeide aan wat ze net gedacht en gevoeld had.
Ver weg liep ze het strand op.
Ze zag niets meer dan de zee en het zand en nog eens de
zee en het zand.
De zon was in de zee weggezonken.
Als om de menschen nog iets te gunnen zond ze wat licht
achter de wolken, die rood brandend een helderen gloed ver
spreidden in alle kleuren.
De avond daalde als een regelmatige wiekslag over de aarde
en de zee bruiste al in eeuwig rythme het lied van den nacht.
Het strand was geheel verlaten en de badstoelen stonden
als te waken over de eenzaamheid.
Mariska liep over het hard geworden zand langs de zee
gejaagd als bezeten door iets groots en iets aantrekkelijks
liep ze door.
Onverzettelijk dreef haar wil haar vooruit.
Ze moest iets doen, ze voelde het en ze zou iets doen,
iets vreeselijks en ze wilde hetOf niet
De avond was drukkend ze werd opgenomen uit de wer
kelijkheid en gepakt door de macht van het groote om
haar heen.
De zee, de nacht, het zand, drie elementen van de stilte