184 Want Petrus behoorde niet tot de slimsten en had altijd pech. Hij trapte in alles, waar nog nooit iemand in getrapt had, hij verloor dingen, die nog niemand had en zou kunnen verliezen, en als bij een avond-velddienstoefening de Toean litnan (luitenant) bijna tegen een, door de duisternis bijna onzichtbare doeristruik (doornstruik) optornde en waar schuwde: „Awas, pohon doeri" (Pas op, een doornstruik), fluisterde Petrus eerbiedig terug: „Saja, Toean" (ja, mijn heeren liep er opgewekt in, waarna de Toean dingen zei en Petrus er met veel geraas en scheuren in vel en veld uitgeholpen werd, om even later verrukt in een lobang (kuil) te tuimelen, ondanks dat hij er voor gewaarschuwd was. Evenals Petrus èrfelijk belast was, was hij doorgaans ook gèldelijk belast, want als hij zoo leuk perang (oorlogje) speelde, door de sawahs (nat rijstveld) of alang-alang (wild gras), achter den Toean litnan aan, dan kwam Petrus meestal met de helft van zijn oorlogsperkakas oorlogsuitrusting thuis en werd dan als de bekende snelheid op de schaats „belast" met het betalen van het verlorene, zoodat elk centjesappèl weer een groote verrassing voor hem was. Zoo zag Petrus kans om tijdens een oefening zijn veldflesch te verliezen en eenige houders losse flodders. Deze laatste tijdens een geanimeerd looppasje over een ladang droog rijstveldtoen hij vol jeugdig vuur den Toean litnan volgde, en deze hem waarschuwde voor een kuil. Toen Petrus door zijn berustende kameraden er uit gehaald was, waren de patronen zoek. En toen Petrus achterbleef om deze gevaarlijke dingen op te sporen, kwam hij na een kwartiertje zich melden.... met de pelors (patronen), maar zonder veldflesch, en Petrus grijnsde bij die ontdekking: „Wah loepah." („vergeten") Dit woord was een van de weinige Maleische, die Petrus dikwijls in zijn mond nam sinds zijn opleiding tot echt schutter, want hoe mooi hij zoo'n karabijntje ook vond, (hij beschouwde dat als dè mooiste uitvinding van de Kompenie) snappen deed hij dat instrument toch niet. De opleiding van Petrus begon met een opgewekte speech van een argeloozen sergeant, die van hem, den dommen

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1934 | | pagina 200