190
wij kunnen en willen en doen!
zo komen de mensen vooruit!
er werd veel geklapt en gerookt en gepraat,
met intense interesse geluisterd en gedebatteerd,
vele vrouwelijke doktoren, meesters in de rechten, architekten,
direktrices, redaktrices.
dan stapte ze in haar auto en reed weg.
snel naar buiten, trotseerend alles wat aan avondstad deed
denken.
spiegelend asfalt, reklames, taxi, tram, grote gebouwen en
honderden individuen, ieder met een apart voornemen en doel.
ze reed maar door.
vluchtend.
heldin van de arbeid.
rust buiten de stad; achter zich een dof gegons en een
lichtplek in de lucht als een schijnsel van een oven met
jachtende vlammen,
achter zich de stad.
ze reed langzaam in de avondstilte, nog vol van de afge
lopen avond.
onderging de dempende, rustige invloed van buiten;
haar gedachten werden kalmer, in harmonie met nacht en
natuur.
bij het water stond een man, het hoofd voorovergebogen,
zeker een zwerver,
nee, dat kon niet.
te goed gekleed.
wie zou om deze tijd zo ver van de stad bij het water staan?
wie zou dat zijn?
waarom
verliefdheid, liefde?
zelfmoord
de maan scheen in z'n gezicht, ze kon duidelijk de scherpen
trekken zien.