190 wij kunnen en willen en doen! zo komen de mensen vooruit! er werd veel geklapt en gerookt en gepraat, met intense interesse geluisterd en gedebatteerd, vele vrouwelijke doktoren, meesters in de rechten, architekten, direktrices, redaktrices. dan stapte ze in haar auto en reed weg. snel naar buiten, trotseerend alles wat aan avondstad deed denken. spiegelend asfalt, reklames, taxi, tram, grote gebouwen en honderden individuen, ieder met een apart voornemen en doel. ze reed maar door. vluchtend. heldin van de arbeid. rust buiten de stad; achter zich een dof gegons en een lichtplek in de lucht als een schijnsel van een oven met jachtende vlammen, achter zich de stad. ze reed langzaam in de avondstilte, nog vol van de afge lopen avond. onderging de dempende, rustige invloed van buiten; haar gedachten werden kalmer, in harmonie met nacht en natuur. bij het water stond een man, het hoofd voorovergebogen, zeker een zwerver, nee, dat kon niet. te goed gekleed. wie zou om deze tijd zo ver van de stad bij het water staan? wie zou dat zijn? waarom verliefdheid, liefde? zelfmoord de maan scheen in z'n gezicht, ze kon duidelijk de scherpen trekken zien.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1934 | | pagina 206