KAM ERE VO LUTIE.
(Moderne sproke).
Zij stonden in dezelfde kamer en hadden dagen lang zwij
gend langs elkaar heen gekeken. Er was eenige beroering
in de kamer geweest.
De koudwaterkraan had gezegd, dat hij de „nieuwe" wel
de ooren zou wasschen, waarop al de overige aanwezigen
spottend gelachen hadden en ieder voor zich had gedacht
aan de overmaat van kalk, waaraan de koudwaterkraan leed.
Maar prettig hadden ze het niet gevonden. Ze waren zoo'n
bij elkaar passend stel tot nu toe geweest!
De stoel-in-Engelschen-stijl stampvoette minachtend met de
fijne voetjes. Dat hun artistieke baas hen dat aan kon
doen. Hij was beslist verliefd
Welnee, beweerde het nachtkastje. Zijn literatuur
deugt niet. Wat zijn dat nu voor boeken. Ik heb eens een
onbescheiden blik erin geworpen. Heel toevallig hoor, ver
ontschuldigde het zich dadelijk, toen het de ironische gezichten
van de lotgenooten zag. (Hij wist het wel, ze vertrouwden
hem niet).
Verder zweeg het nachtkastje maar, want het merkte, dat
al de anderen geen belang meer stelden in zijn woorden,
waarin het de nieuwe serieuze ervaringen wilde weergeven.
Ze waren met zichzelf bezig. Dat waren ze zoo gewoon en
dat vonden ze heerlijk, want zoo voelden zij den band, die
hen onderling bond.
En het nachtkastje mijmerde verder: Ja, in vroegere
jaren, toen de meester nog een jongen was, dat waren
andere tijden. Dat waren tenminste boeken, die het begreep.
Maar nu Het voelde zich ellendig als het eraan dacht.
Nee hoor, dat ging te ver, al die drukke woorden en nieuwe
gedachten. En gezond waren ze ook niet, want de meester
was veel ernstiger er door geworden, soms leek hij wel
bedroefd.
Nee, dan maar het oude!
Af en toe raakten ze allen evenwel even bevrijd uit hun
diepe denken voor zich zelf