206
dfe blinde.
haveloos en vies geplunjed.
leven zonder oogen.
elke vreugde, ieder verdriet,
tastend en denkend en wetend zonder te zien.
schooierend langs de drukke straten, langs de stoeprand,
bedelend over groote pleinen, over de rails,
zonder angst, zonder oogen.
geen vreugde heeft hij gevoeld, sinds z'n oogen wegge
schoten waren, geschoten met eigen wil, geschoten gericht
op z'n slaap, getroffen door z'n oogen, getroffen en gevallen
door eigen poging zich te dooden.
nu liep hij boetend, jaren en jaren lang.
ieder woord dat hij hoorde deed hem naar zien verlangen,
zien licht, zon en leven,
zien menschen die hij sprak,
zien huizen en straten,
zien willen en niet kunnen,
wroeging, boete.
o, god, geef mij te zien, geef mij m'n oogen terug!
zoo liep hij, dag in, dag uit, door de drukke straten bedelend
en hoorend.
hij hoorde elk gesprek en elk woord was een zweepslag op
de roode ontstoken gaten, die eens z'n oogen bevat hadden,
hij werd geslagen en gewond door iedere voorbijganger.
het regende.
de menschen liepen vlug door de straten, zich beschermend
tegen den regen.
de blinde liep onbeschut over het trottoir en hoorde en
tastte.
niemand keek naar hem en hij zag niemand,
hij tastte geef mij licht
de regen druppelde langs zijn wangen en hij voelde het als
tranen naar beneden rollen.
hij voelde regen, de druppels en hij waren één.