220 Hoog in de lucht hangt een kooitje en daarin straalt 't Geluk omlaag. Velen denken, het hangt in den boom en klimmen en vallen en grijpen. duizende menschen kijken omhoog en schreeuwen gretig. Menschen grijpen omhoog, liefhebbende, minnende, zingende, droomende, denkende, verlangende, werkende, vechtende menschen grijpen omhoog. Fijne handen forsche handen klamme handen handen met ringen handen met groeven handen met bloed handen met penseelen, met snaren, met pennen, met hamers en sikkels, ze grijpen omhoog. Sommigen maken zich een stellage en klimmen en vallen, maken en klimmen. Anderen staan op anderen en trappen omlaag om steviger te staan. Ze grijpen omhoog. Sommigen maken een kooitje thuis en dansen om het gouden kalf, dat er in zit. Anderen weenen en verdwijnen. Duizenden menschen staan onder den boom en kijken naar het kooitje, kijken naar degenen die geklommen zijn, jaloersch en verlangend om mee te krijgen. Een valt er naar beneden, breekt een been en een hart. Kermend gilt hij het hangt niet in den boom en sterft. Een ander valt omlaag en schreeuwt het hangt in de luchten lacht. Op den grond roept een derde het is toch dicht en loopt voorbij. Allen kijken omhoog, willen toch klimmen, gelooven in klimmen. Gelulc

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1934 | | pagina 236