SAGE. In den tijd, dat Wodan nog leefde, Donar door de wolken raasde en bliksemschichten naar beneden wierp, als hij op de kast zat, beren en wolven over de heele zondige waereld ronddoolden, kortom, in dien goeden ouden tijd woonde er aan de oevers van de Mark een wilde stam, een stam van strijders, jongelingen in den bloei van hun leven, die onder leiding van ervaren krijgsoversten zich oefenden in wilde spelen, zich hardden voor den strijd, zich verlustigden in de jacht. De bloem der jongelingschap was hier vereend en Wodan blikte welgevallig omlaag naar dezen stam aan de Boven- Mark. Hier heerschte welvaart. Waren niet de braadspitten altijd op het vuur, vloeide het edele gerstebier niet rijkelijk uit de schedels der geslagen vijanden in de dorstige kelen der gebaarde en gesnorde jongelieden? Werd deze stam niet gespaard door de booze geesten, die dood en verderf en ziekten rondstrooiden onder de menschen? Had niet de medicijnman, de oude wijze grijze vertrouwensman van den stam, zijn tevredenheid uitgedrukt over den gezondheids toestand van zijn volk? Wodan wist in dezen stam heerschte welvaart. Wodan hield van den stam, want hij was hèm gewijd. Eiken 7en dag, op den Wodansdag, verlieten alle jonge lieden hun hutten van klei en leem, om Wodan in het open veld te eeren. Zij kleedden zich daartoe in hun eenvoudige, vormlooze, dierenhuiden (systeem Cranen), wapenden zich met moderne strijdbijlen (M. '95) en verzamelden zich onder het prevelen van bepaalde ritueele gezegden voor de hutten. De wijze, grijze voorvechters, getaand en gehard in den strijd, konden dan hun ontroering nauwelijks verbergen bij het zien van zooveel mannelijke schoonheid en kracht. Zelfs Wodan pinkte dan nog dikwijls een traan weg. Inderdaad, deze jongelingen waren schoon. Als zij zich dan verzameld hadden en de wijze oud-strijders hun ontroering meester waren, verrichtte men, om Wodan voor dien dag gunstig te stemmen, den Eeredienst volqens 118

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1934 | | pagina 132