VtëK DAGfcH LAIIQ 122 was de schijngevechten moe, werkelijkheid wenschten zij, de onbezonnenen. De oude, wijze mannen schudden hun grijze hoofden en hieven voorzichtig vermanend hun ge rimpelde handen op, maar ach, hoe onstuimig is de jeugd! De wijzen schikten zich, zij waren wijs. En aldus vertrok men, en allen gingen daar, waarvan zij gedroomd hadden door de booze influisteringen van de kobolden, en zij verspreidden zich naar de landen van Kolrès, naar de wilde streken van Oldeborough; nog anderen naar het Sticht en nog verder, en heel alleen bleef achter het kamp van den stam, eenzaam en verlaten aan de Mark. Deze zuchtte en beefde, en dacht aan de oude tijden en de boschnimfen rilden en dansten niet meer, ook zij dach ten aan vroeger en de eiken schudden hun wijze kruinen en peinsden over het vervlogene, toen aan hun voeten vreugdevuren ontstoken werden en men elkaar V.S.S. ver telde; de vogels zongen niet meer in de takken, maar dachten ook aan de dagen van weleer, toen zij moesten zwijgen als de oude balladen en krijgsliederen de lucht deden weer galmen, maar zij hadden altijd graag gezwegen daarvoor, want waren het niet Wodans heilige zangen?

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1934 | | pagina 136