En alles bleef eenzaam achter en dacht en niemand wist, wat er nu zou gebeuren met de jongelieden. 123 En zij treurden. Slechts één, die het wist. Slechts één, die hen volgde. En slechts één, die hen altijd zag. En dat was het Groote Gouden Oog van Wodan, dat overal scheen, op de kruinen der boomen, op de vogels, op de Mark en ook op de verre landen van Kolrès, Oldeborough, Sticht en verder, veel verder nog. En dat Oog volgde hen, en zag hen, en zag hoe de volgelingen van Waksèn vier dagen lang zwoegden door mulle zandwoestijnen en woest bergland, omringd door allerlei dreigende gevaren en onbekende dingen, haast ster vend van dorst en honger, terwijl booze geesten hen in hun teenen en voeten beten, zoodat groote gezwellen zich vorm den; hoe de jonge helden zich kranig weerden, geen klacht geuit werd; hoe zij zich beijverden hun opperhoofd Waksèn waardig te blijken en dit te toonen door hun taaie vasthou dendheid, hoe zij in de uren van de grootste gevaren en vermoeienissen hun ballades en krijgszangen uitdagend de bergen inzonden en God Echo moeite had, al deze klanken terug te werpen. Hij zag, hoe zij eindelijk, na langen onver- ZICH MEESTEE VAN DEZE MONSTERS

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1934 | | pagina 137