A TOÉN z> plannen ontwierpen tot het overwinnen van al deze moei lijkheden, hoe zij torenhooge zuilen vervaardigden van ge velde, bewerkte eikenstammen, hoe zij het klaar speelden fantastische bouwsels te scheppen als overgang over de vele steenworpen wijde rivieren en kloven. Hoe zij al deze moei lijkheden glansrijk overwonnen, zoodat vele winters lang de naam en faam van de volgelingen van Gée beroemd was in het oude, grijze Sticht. Hij zag, hoe de volgelingen van Kèf-Ri zich begaven in de woeste, sombere wouden van een onbekend land, daar waar wilde geruchten werden vernomen van vreemde, viervoetige wezens met vurige oogen en vonkende hoeven. Streken waar nog nimmer iemand gewaagd had zijn voetstap te zetten. Daar gingen zij, de dapperen, de onbevreesden, en bonden den strijd aan met deze monsters. En vele malen sloot Wodan zijn Oog en vele malen opende hij het weer en reeds dacht men met weemoed terug aan de dapperen, die zich zoo roekeloos aan die lugubere wezens overge leverd hadden in jeugdigen overmoed. Toen verschenen zij, stralend in hun overwinning, zittend op de ruggen van de overwonnen monsters, die, schuimbekkend van drift, zich wrongen en schudden doch bleven de overwonnenen. W Vr 125

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1934 | | pagina 139