140
dikwijls nog moet geschieden. In gedachten verzonken en
ternauwernood den groet opmerkende van den bewaker,
verlaat ik den doodenakker.
Het duurt eenigen tijd, voordat het vroolijke leven op de
Esplanade weer vat op me heeft gekregen, doch steeds komt
me zoo nu en dan nog eens voor den geest, wat me in mijn
eerste dagen op Atjeh's hoofdplaats trof.
Ch. O.