HET SIGNAAL. Naar de Ouverture „Leichte Kavallerie" van Fr. von Suppé. Het is een stralende, zonnige zomerdag. De 3de Cavalerie brigade staat opgesteld in het bosch dat de hoogte M bedekt. De ruiters zijn afgezeten, de paarden gekluisterd. Stilte rondom. Beneden in het dal schijnt de zon, trilt de warme lucht. Het kerktorentje, verscholen achter boomen, enkele roode daken hier en daar, uitgestrekte akkers met hun golvend koren, zacht bewogen door den wind, die ook de boomen doet ruischen: een beeld van vredige rust, van vrede als niet in de verte een voortdurend gedreun, een dof bruischen als van een verre branding verried, dat daar een verbitterde strijd gevoerd werd. En de ruiters die hier het vreedzame landschap bewonderden, wachtten slechts op het bevel, dat hen naar beneden zou voeren, dwars over de bloeiende akkers den dood tegemoet. Spanning heerschte bij allen. Het wachten maakte de mannen onge durig. Ook de generaal met zijn staf is aan een, hem zeer ongewone, zenuwachtige stemming ten prooi. Doch ineens blijft hij staan. In vliegenden galop komt een ordonnans aan gereden. Van verre reeds geeft hij een teeken aan den gene raal. Eindelijk dan. Trompetter, geef het signaal". Vol en helder klinken de ge luiden op. Vroolijk weergalmt het. Doch hoeveel die den roep gehoor geven zullen weerkeeren? Het versterft, maar dan komt van de vleugels het antwoord, zacht maar duidelijk, ook daar is men gereed. Op, op, snel te paard en op den vijand los. En voorwaarts, voorwaarts, schetteren de trom petten, tot het bazuinen met het gedreun van den slag en het geklepper der duizenden paardehoeven aanzwelt tot een machtig, geweldig geluid, dat alles overstemt, dat alles door dringt, ieder opzweept en allen vastberaden voorwaarts doet gaan. Voorwaarts, voorwaarts I I En terwijl zijn prachtige ruiterschaar achter hem draaft en de generaal het schitterende gezicht van de pluimen en kwasten, de onafzienbare rijen van ruiters, paarden, sabels 142

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1934 | | pagina 156