wil ik niet, ik wou wat zeggen. Maar wat wou ik ook weer
zeggen en
Rrrrang.
Ik schrik me dood. Mijn rechterarm! Wat is dat? Mijn rech
terarm is zoo licht; ik ben wat kwijt; ik ben niet meer com
pleet en ik mis mijn valies! Zijn ze nu heelemaal beI!
Dat is mijn valies. Daar zitten mijn kleeren in en mijn wasch-
gerei en mijn „jongstejaars-aanteekeningen." Ik spring door
de haag heen en ren achter het valies aan. Maar neen,
dat mag niet, dat kan niet, dat is niet in overeenstemming
met mijn houding, het is geen voorbeeld, het is niet waar
dig. En dus stop ik; nu schrijd ik achter mijn valiesje aan,
de trap op en de gang door. Waar gaan we nu naar toe?
Waarom brengen ze mijn valies in de cantine? Bij het
tafeltje aan het raam vlak bij de deur wachten ze op mij.
Plechtig klinkt het uit hun beider monden: Dit is uw tafel
fje." O," zeg ik, „o ja, dat is waar eh Scheur niet!
eh ja, dit is mijn tafeltje o ja, wat staat er boven
de buitenpoort?!!"
,,Zoo, weet je dat niet?! Wat doe je hier dan eigenlijk?
En wat heb ik aan dat valies bij mijn tafeltje, stommerds?
Op mijn hok brengen, stomme ezels!"
,,Hè, hè, dat is gelukt! Ze pakken mijn valies en loopen
verder, ik volg nonchalant. Daar gaan ze, of nee, dat zijn
andere kerels, met andere valiezen. Waar zijn mijn man
netjes" naar toe?
Ach, dat is aardig, andere onbekenden wijzen mij den weg.
Keurig houden ze die deur open. Ik stap iets sneller om
over den drempel te komen. Daar gaat een tweede deur
open. Goed zoo! Ik zal ze helpen door nog iets sneller te
loopen, dan hoeven ze niet zoo lang die deur voor mij
vast te houden. Daar gaat een derde deur open! Nu net
doen of ik haast heb: even een huppelsprongetje. Zouden
ze precies weten hoe ik loopen moet om mijn valies terug
te krijgen? Ja, waarachtig, want daar wordt alweer een
deur open gehouden. Ik doe sportief een sprong over den
drempel, maar voordat ik in den gewonen pas overga, hou
den onbekenden daar voor meeen deur open! Nu
draaf ik maar, en knik minzaam. In de verte zie ik een dichte
122