VOORUUR PAARDRIJDEN.
Een kneep in een teen,
Of geruk aan een been
Is het zekere sein,
Dat aan een droom vol
[jasmijn
En manegeschijn
Nu een eind moet zijn.
De wachtcommandant,
Steeds galant
Van zijn kant
Trekt zich terug.
Een pijnlijke rug
En stijve gewrichten
In 't brein van den slaper
Zijn ruiterplichten
Zeer helder belichten.
Na eenig gezoek
Naar zijn jas en broek
Wil 't hem gelukken
Zijn beenstukken
Om zijn beenen te rukken.
De rest gaat gewoon,
Schoon op zeer zachten
[toon,
Om geen hokgenooten,
Die zich nog warmen
In Morpheus' armen,
Te wekken door stooten.
Er rest dan nog tijd
Voor een schielijk ontbijt
Met thee zonder suiker;
Immers de klontjes
Zijn voor paardenmondjes.
De oudste held
Meldt
Na 't geven van acht
De troep present
184
Bij de wacht.
De beredene klasse
Wendt haar zwaarleeren
[passen
Voor paardrij-college
Naar de manege.
Als links uit de flank"
Gevolgd door een ,,halt"
Door de lucht knalt
En een ingerukt, marsch"
Wel wat barsch
Uitvalt,
Haast elk zich naar binnen
Om een rijdier te winnen,
Dat naar zijn ervaring
Of stell'ge verklaring
Van anderen
Zich niet laat verlokken
Een partijtje te bokken
Als aan 't bit in zijn mond
Met een kracht van tien pond
Onverwachts wordt
[getrokken.
De ritmeester, c.q. kapitein,
Vindt het fijn
Dat de jongelui er weer zijn.
Maar hij laat 't niet merken
Want dat zou bij de vlerken
Op 't moreel kunnen
[werken..
.Opspringen"
Is 't eerste der dingen
Die ik U voor ga zingen.
Rustige stap
Met armengezwaai,
Onderbeen heffen en
Lichaamsgedraai.