hem, vangt hem", waardoor hij zoo schrok, dat hij over boord sprong en naar Griekenland zwom, waar hij nog lang en gelukkig leefde temidden van zijn eenige dochter. MOEDER DE GANS VERTELT. Toen ik geboren werd, was ik een tweeling. Wij leken op elkaar als twee druppels water. De ééne druppel evenwel deed de emmer overloopen; dus stierf één van ons. Wie dat is geweest, mijn zus of ik, is nog steeds niet uitgemaakt. In mijn jeugd kwam ik bij mijn tante in de huishouding. Mijn tante was zéér zindelijk: zij had drie tandenborstels, voor elke tand één. Daar ik echter meer uit de kluiten, dan met groene zeep gewasschen was, kwam ik bij mijn oom. Mijn oom deed in rollend materiaal. Ik kwam bij de afdeeling Expeditie") dat wilde zeggen: ik verpakte de knikkers. Hier echter beviel ik ook niet en ik besloot op eigen beenen te gaan staan. Hiertoe opende ik een juwelierszaak in de Kalverstraat. Dit deed ik echter met een breekijzer. Twee jaar zat ik in het cachot. VRIENDSCHAP. Ik heb een vriend. Wij hebben altijd ruzie. Eens liepen wij op een weg. Plotsklaps begint de vent te vechten. Zoo nu en dan gaf hij een klap, dan weer kreeg ik een klap. Zoo nu en dan lag hij boven, dan weer lag ik onder. Toen sloeg hij in eens op de vlucht; ik liep twintig meter voor hem uit. Zoo kwamen wij in de stad. Hier wierp men ons met bloe men. Jammer dat de potten er nog aan zaten. Met een klap ging de zon onder. De sterretjes rinkelden in hun kassen. Ik kwam bij voor den rechter. Deze zeide mij: „Gij zijt ter dood veroordeeld, ge hebt uw vrind vermoord, honderd menschen hebben het gezien". „Dat is niets meneer", zei ik, „twee honderd menschen hebben het niet gezien". Desalniettemin werd ik naar het cachot gevoerd. Den volgenden dag moest ik naar het schavot. De beul kwam en vroeg: „Welk galgen- maal wilt gij gebruiken?" „Nou meneer", zei ik „geef mij maar een bordje Meikersen". 187

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1937 | | pagina 201