DE DESERTEUR. Groote wolkenbanken drijven het luchtruim door. Aan den einder verschijnen ze, als uit niets, aan den and'ren einder verdwijnen ze. Nooit komen die wolken weer terug. De zon wordt één uur, twee uur verborgen, donderslagen en bliksemflitsen doordenderen het heelal. Het is alsof het een oordeel wordt. Angst voor dit alles wordt heel de natuur door gevonden, 't Is een tempeest. Vogels zoeken dra hun nest op bij 't eerste donderen, de hazen vluchten in hun legers. Dat is de drang tot zelfbehoud, die ieder wezen in Gods wereld eigen is. Zoodra de einders echter weer schoongeveegd zijn van drei genden donder, van bliksemend vuur, gaat alles weer den gang van iederen dag. Zomer zweeft over Vlaand'renland. Der velden oogst wacht, wit en geel getint, de zeis der maaiers af. De eenvoud van de woningen en erven der menschen bewijst de onbezorgd heid, waarin die wezens leven. Zoo kent ook Stanske Lammens geen zorgen, in den zin van daag'lijks tobben. Hij werkt en is tevreden met vrouw en zeven kinderen, zijn pijpe en op Zondag een pinte donker bier. De schaduw van den lindeboom, die voor zijn huisje staat en volgens hem daar altijd heeft gestaan vindt Stanske welbehaaglijk. Zijn pijpe smaakt hem dubbel goed, zooals ze iederen avond zijn vreugde is na 't werken op den akker. De kinderen spelen op den weg, hij volgt het spel en peinst: ,,Wat is ons leven schoon en zorgeloos." Als dan de spelertjes een ander spel gaan doen en met een volksvers af gaan tellen, wie wel de ,,booze man" zal zijn die d'ander vangen moet, wiegt vader Stans heel lichtkens mee op den cadans van 't versje: Olleke bolleke Remi solleke Olleke bolleke knol 189

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1937 | | pagina 203