De onrust, die toen over zijn ziel gekomen is, was groot. Dag en nacht beklemde hem dat hooren van dien verren dond er en als hij 's avonds schichtig naar het Zuid-Oosten keek, leek het hem, of de rose vuurgloed, boven 't Scheld, hem 't licht uit zijn oogen benemen zou. gaan voorbij en weer is daar dan dat gevoel van verraad, dat gevoel een trouweloos zoon van z'n Vlaand'ren te zijn. De tijden van gerustheid in z'n lot en leven komen geregel der terug. Meer en meer komt een mateloos berusten in z'n keus en gaat hij spreken met die vreemde menschen, wier taal hij toch zoo wonderwel verstaan kan. Hij spreekt met hen over den „oorlog" en over zijn eigen gedachten omtrent deze zaak. Een heel klein beetje verstaan die vreemden wel van den angst, dien hij, Stans, gehad heeft voor dien verren, ongekenden Dood. Hun eigen land kent in die tijden ook benarde dagen. Dagen vol van dreiging, vol van spanning. En Stanske Lammens kan soms vurig worden als hij z'n vredelievendheid den vrijen teugel laat. Zoo is het ook, dat hij in 't praten met den meester gezegd heeft: „Meester, as ten ik Ons Lieven 'Eer was, zouden ik 't zoo 'eel 'ard laten vriezen, dat al de kanons bersten zouen. Dan was het met deez' vechten snel gedaan". En dat was dan ook z'n meening, eerlijk en volkomen. Na dien tijd heeft Stans Lammens, in dat vreemde land, veel met al die vreemde menschen gesproken over oorlog, koningen en „andere ministers", zooals hij dat noemde. Hij leefde daar en at en dronk en rookte uit een steenen pijpe van twaalf centen. Zooals op eenen dag de vrede in z'n dorp, en in en om zijn eigen huis verdween, is ook eenmaal daar in dat vreemde, vrije land de aangenomen vreed' en rust gestoord. Dat is geweest toen 't eerste schot van 't Duitsch geschut Antwerpen trof. Want in dat land waar Lammens, Stans, gedeserteerd uit Damme, den zooveelsten van 't jaar voornoemd, verbleef, was hoorbaar en te zien het vuur dat Duitschland's artillerie op de forten rond de Scheldestad legde. 193

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1937 | | pagina 207