teerd te worden! Er zijn geen woorden voor, wat er in ons
omgaat. Onze kelen zijn toegesnoerd, ons hart bonst wild,
een traan van ontroering welt op in onze oogen
De standaard vliegt omhoog op de eeretribune.
Het défilé, het grootste dat Nederland ooit heeft aanschouwd,
ontrolt zich voor ons. Wij zien alles in deze oogenblikken;
het is zooveel, maar toch niet te veel, of onze hersenen
leggen de beelden vast, om ze bij elkaar te houden en
telkens weer voor ons ten toon te spreiden, maar dan ook
ons heele leven lang.
Helmen, bamboehoeden gaan voorbij, steeds maar weer
grijsgroen staal, in de cadans van een onuitputtelijke groote
golvenzee.
Kanonnen dreunen langs met dreigend vol geluid; de mon
dingen gapenGetrouw tot in den dood! Paarden; ein-
delooze gelederen der eskadrons draven voorbij, totdat we
duizelig worden van de wriemelende massa, het gekletter
der hoeven en het deinen van hooge kolbakken van bont
met heldere kokardes en kettingen.
Ademloos staan we daar, als de pantserwagens voorbij-
daveren, de slanke kanonnen borend in de lucht. De ben
zinedamp prikkelt, terwijl boven ons in de lucht de vlieg
tuigen daveren en ronken.
We komen in een roes.
En boven helmen en paarden wapperen de vaandels en
standaarden.
Zij zijn het; de symbolen van Neerlands ongeschokte ver
trouwen in zijn Leger.
Ziet, ziet dan toch, getuigen uit een roemrijk verleden. Daar
staat het, onomstootbaar: Quatre-Bras! Waterloo!
Als thans de werkelijkheid daar is, tot ons stormt, zullen zij
weer even fier boven de regimenten waaien, als grimmig
zinnebeeld van de kracht en den wil van het Nederlandsche
Leger.
Deze dag toont het onverbreekbaar verband tusschen
Vorstin, Volk en Weermacht.
Hij zal onvergetelijk blijven.
G. A. H.
132