De menschen hebben de hoofden ontbloot en luisteren stil naar dezen laatsten groet, die ijl klinkt in de koude avond lucht van een vroegen herfstavond, leder volgt den draad van zijn eigen gedachten. vindt. Wat moet zij doen met de bloemen, die zij mee bracht? Als ik 's avonds door Yperen loop, weet ik het. Voor mij verheft zich een enorme poort. Donker en machtig staat zij daar; de scherpe lijnen zijn duidelijk te zien en het maan licht doet de groote vlakken glanzen. Rustig glijden witte wolkenpluimen langs den zuiveren sterrenhemel. Duizenden ingebeitelde namen vertroebelen het strakke wit van de muren. De namen van hen, die vielen, maar men weet niet waar. Zij vielen onder hun vlag; hun bloed doordrenkte een vreemden bodem, ver van hun huis en gezin. En hier hebben vele moeders bloemen neergelegd. Klokslag negen wordt het stil om de hall. Het schuifelen van de wachtende menschen klinkt ijzig in de hooge ruimte. Twee mannen treden naar voren, zij hebben ieder een ouden hoorn in de hand. Hun pakken zijn verslonsd, hun wangen ingevallen en als zij eerbiedig hun petten afnemen, zie ik, dat hun haren vergrijsd zijn Bij iederen gebeitelden naam hoort een man en iedere man ligt in een graf op onbekende plaats. Twee kameraden, die met hen vochten, blazen voor hen de taptoe, waarbij zij vroeger zoo dikwijls hun oogen sloten, moe van het krijgsgewoel, lederen avond zijn deze twee Engelsche frontsoldaten op hun post en blazen als twintig jaar geleden de taptoe voor hun vrienden Langzaam glijden mijn oogen langs de vele namen. Deze mannen hebben in het vuur gestaan; zij deden hun plicht en vielen. Ik zie granaten ontploffen en bergen grond hoog opspatten. Onder het ratelen der machinegeweren loopen zij voorwaarts, gedreven door plicht en vaderlandsliefde, tot zij vallen en niet verder kunnen. 135

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1938 | | pagina 155