ABITUR1ENTES TE SALUTANT.
Nog zien we je daar voor ons liggen op dien warmen Au
gustusmorgen, toen we voor het eerst de donkere buiten
poort uittredend, verblind door het in de zon geblakerde
voorplein, tegen je tinnen opschouwden.
Machtig lag je daar, in je strakken, soberen eenvoud, met
je roode steenen, die, hoog opgestapeld, fel afteekenden
tegen de blauwe lucht
En nog geen twee maanden later, slokte je ons op, verdwe
nen we door je hoofdpoort als een troep H.B.S'ertjes en
zagen we onze eerste uniformen liggen, die uniformen,
waaraan ons leven van dat oogenblik af onafscheidelijk ver
bonden is geweest en zal blijven. Hoe hebben we onze hoof
den toen in de nauwe spiegels van de kapdoozen gewron
gen om ons toch maar snel te kunnen overtuigen, dat de
gele lissen ons werkelijk sierden. Die gele lissen, waar we
onze heele jeugd van hadden gedroomd.
Welk een heerlijke sensaties heb je ons in die eerste uren
bereid!
Dat was nu drie jaar geleden, Kilacadmon, en thans staan
we dan weer onder die donkere buitenpoort, net als toen
op dien warmen Augustusmorgen en kijken we weer naar
je, zooals je daar vóór ons ligt.
Hoe dikwijls zijn we niet na zware marschen, door deze
buitenpoort gekomen, haar in ons hart juichend groetend,
wetende, dat jij ons daarachter met open armen zou ont
vangen. Hoe dikwijls zijn we niet na week-end-verloven,
over de holklinkende brug stappend, onder deze buitenpoort
doorgeloopen, om je dan in het nachtelijk duister haast nog
machtiger te zien opdoemen en aan te stevenen op dat
kleine verlichte deurtje in je hoofdpoort, hoeveel honderden
malen hebben we het ,,Anno 1773" en het (,Hony soit qui
mal y pense" gespeld als we in- en uitgingen
Maar thans zal het dan voor het laatst zijn, Kilacadmon,
want straks zullen we ons om moeten wenden en je den
rug toe moeten keeren en verdwijnen door die donkere,
gapende poort.
Nieuwe generaties zullen komen, zooals ze jaar in jaar uit
gekomen zijn en jij zult ze weer opslokken en uitspuwen,
140