Het Z uid en Juffrouw Punt.
Het werd belegerd en berend,
't Heeft Holland's gouden tijd gekend,
In al z'n gloria;
Thans woont er, zij 't met tegenzin,
Een eeuw lang al de Jonker in,
De Jonker van Breda.
Hij leeft er als een Kluizenaar
En wordt er groot gebracht
Te midden van de dooie stof
Van een voorbij geslacht;
En 's avonds in de Ridderzaal
Drinkt hij geen wijn uit een bokaal,
Doch kopjes chocola;
En daarna schettert een trompet,
En kruipt hij in z'n kouwe bed,
De Jonker van Breda.
Instee van op een wijdsch tournooi
Met strijdros en rapier,
Verschijnt hij 's ochtends in de les
Met vulpen en papier,
En loopt met een onnoozel boek
En in een afgezakte broek
De wijsheid achterna;
En wie hem daar zoo sloffen ziet,
Herkent in hem waarachtig niet
Een Jonker uit Breda.
En wordt hem na de wetenschap
Wat vrije tijd gegund,
Dan heeft hij nu de soos verdween
Voorts kan hij, ondanks Pa en Moe,
Zoo 's avonds naar het Mastbosch toe
Met Mies of Tonia,
Die ook maar ééns in jonkheid leeft
En die het liefst als vrijer heeft
Een Jonker uit Breda.